Geschiedenis

I. HISTORIEK

In de herfst van 1914, na de inval van de Duitse legers, werd België in een economische crisis gedompeld, met afgrendeling van de voedseltoevoer en lokale schaarste, wat hongersnood tot gevolg had. Van bij de aanvang werden in enkele grote steden hulpcomités opgericht om de nood te lenigen. De relatief beperkte omvang van deze lofwaardige inzet verscherpte de behoefte aan een meer globale aanpak. In antwoord hierop namen twee markante persoonlijkheden een grootscheeps initiatief om het hoofd te bieden aan de voedselschaarste, met name Herbert Hoover, een Amerikaans ingenieur en zakenman gevestigd in Londen, en Emile Francqui, een leidende figuur in de Belgische financiële wereld.

  

Na moeizame en taaie onderhandelingen met de bezetter en met de geallieerden, werden twee overkoepelende organisaties opgericht om de hongersnood te lenigen. In oktober 1914 stichtte Hoover de Commission for Relief in Belgium (CRB) en langs Belgische kant richtte Francqui het Nationaal Hulp- en Voedselcomité (NHVC) op. Deze twee initiatiefnemers bouwden een indrukwekkend netwerk uit van donors en medewerkers om de voedselvoorziening te organiseren naar het geheel van de noodlijdende bevolking toe. Een deel van de financiële middelen voor het NHVC kwam van de Belgische overheid.
In 1916 was de voedselbevoorrading in ons land terug genormaliseerd, met het gevolg dat zich zelfs overschotten begonnen te vormen. Van dan af ijverde Francqui, hierin gesteund door enkele Belgische hoogleraren, voor de oprichting van een Universitaire Stichting. Hij was van oordeel dat de wetenschappelijke activiteiten van onze universiteiten dienden opgevoerd te worden en dat Belgische wetenschapsmensen recht hadden op een betere verloning. Een adequater vergoeding zou hen toelaten zich volledig aan hun onderwijs en onderzoek te wijden. Daarenboven pleitte hij voor de culturele vorming van de jongeren die universitaire studies ondernamen.
Na de wapenstilstand werden de geaccumuleerde voedseloverschotten openbaar verkocht. Daarbij stelde zich de pertinente vraag naar de bestemming van deze fondsen.
Op 28 augustus 1919 richtte Herbert Hoover schriftelijk een voorstel aan Emile Francqui, voorzitter van het NHVC, en aan Léon Delacroix, toenmalig Eerste Minister, om de opbrengst ter orde van 150 miljoen BEF te besteden aan de versterking van het universitair onderwijs. Hierop werd door de overheid beslist om een deel van de fondsen te verdelen over de Belgische universiteiten en hogescholen. De vier Belgische universiteiten ontvingen ieder 20 miljoen BEF. Een fonds van 55 miljoen werd gereserveerd voor de oprichting van een Universitaire Stichting.
Bij de wet van 6 juli 1920 en het Koninklijk Besluit van 31 augustus 1920 kwam de Universitaire Stichting tot stand met een wettelijk statuut van Openbare Nutsinstelling. De overige opbrengst van de verkochte voedseloverschotten werd bestemd voor de door Hoover (in de staat Delaware 16 januari 1920) opgerichte Belgian American Educational Foundation. Deze instelling organiseert sindsdien de uitwisseling van studenten en navorsers tussen de Verenigde Staten en België. Onze Stichting en de BAEF gingen na 1920 hun eigen weg, dit in functie van hun specifieke doelstellingen.
Van bij de aanvang nam de heer Emile Francqui het voorzitterschap waar van de Universitaire Stichting. Onder zijn dynamische leiding ging onze instelling van start met het volgend programma:
 

  • de financiering van studiebeurzen en leningen aan studenten van minder begoede families;
  • de betoelaging van jonge navorsers in de onderzoekscentra en laboratoria van de Belgische universiteiten;
  • de coördinatie van het wetenschappelijk onderzoek in ons land, met financiële steun aan wetenschappelijke publicaties;
  • de organisatie van een universitaire Club (met restaurant en hotel) die opgezet werd om als ontmoetingscentrum te dienen voor de Belgische en buitenlandse hoogleraren en navorsers.

II. ONTWIKKELING

De historische ontwikkeling en de uitbreiding van activiteiten verliepen met een snel ritme:

  • Na de ophefmakende rede van Koning Albert I over het belang van het wetenschappelijk onderzoek voor de economische ontwikkeling van ons land (op 1 oktober 1927 in het Cockerill-bedrijf te Seraing en op 26 november 1927 in het Paleis van de Academiën te Brussel) werd op 2 juni 1928, in de schoot van de Universitaire Stichting, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek opgericht. Het NFWO zou zich voornamelijk toeleggen op de betoelaging van het wetenschappelijk onderzoek en op de bestaffing van extra docenten voor de Belgische universiteiten. Benevens een startkapitaal van 110 miljoen, verzameld uit privé-fondsen, zou de overheid aan supplementaire subsidiëring doen.
  • Van bij de aanvang ondersteunde het NFWO verschillende projecten van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Enkele initiatieven oogstten internationaal succes. Onder meer met de subsidiëring en lancering van de atmosferische ballon, bemand door professor Piccard in 1931, die de meting en analyse van de kosmische stralen tot doel had, vestigden de Belgische navorsers hun internationale faam.
  • In 1932 werd het Francqui-Fonds opgericht uit privé-fondsen met als opdracht de bevordering van het universitair onderwijs en van het wetenschappelijk onderzoek, dit onder meer door de organisatie van interuniversitaire lessenreeksen en wetenschappelijke uitwisseling tussen de Belgische universiteiten enerzijds, en tussen Belgische en buitenlandse universiteiten anderzijds. Het Francqui-Fonds heeft daarenboven internationale vermaardheid verworven met de jaarlijkse uitreiking van een prestigieuze wetenschappelijke prijs.
  • Met de bezielende figuur van Jean Willems, die na de dood van Francqui (1935) de leiding overnam van de drie zuster-instellingen (Universitaire Stichting, NFWO en Francqui-Fonds), hebben deze een gestadige bloei gekend. De Universitaire Stichting ijverde niet alleen voor de verwezenlijking van haar nationale doelstellingen. Met ruime blik en open geest ijverde onze Stichting voor de bevordering van internationale contacten tussen wetenschappers en academische beleidsvoerders. Van de vele toonaangevende persoonlijkheden die figureren in ons Gulden Gedenkboek vermelden we in het bijzonder Albert Einstein, Graaf de Broglie, Marie Curie en Paul Langevin.

De Universitaire Stichting werkte actief mee aan de oprichting van verschillende wetenschappelijke instellingen alsook van organisaties voor steunverlening aan studenten. De voornaamste zijn:

  • de Hoover-Stichting voor de ontwikkeling van de Universiteit Brussel;
  • de Hoover-Stichting voor de ontwikkeling van de Leuvense Universiteit;
  • de Nationale Stichting voor de Bestrijding van Kanker;
  • het Instituut voor Tropische Geneeskunde Prins Leopold;
  • het Nationaal Instituut voor Agronomische Studie in Belgisch-Kongo;
  • het Instituut van de Nationale Parken in Belgisch-Kongo;
  • het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Centraal-Afrika;
  • het werk voor de Belgische studerende jeugd in het buitenland;
  • de Biermans-Lapôtre Stichting.

Op het einde van de Tweede Wereldoorlog, mede als gevolg van de sterke waardevermindering van het patrimonium en het kapitaal, waren de financiële middelen van de Universitaire Stichting fel geslonken. Op initiatief van Eerste Minister Gaston Eyskens schonk de Belgische Regering op 26 juli 1946 een som van 100 miljoen BEF, teneinde de Universitaire Stichting over deze financiële crisis heen te helpen. Na het overlijden op 31 juli 1970 van Jean Willems, die sinds 1935 de leiding had waargenomen van de Universitaire Stichting, van het NFWO en van het Francqui-Fonds, werd de complexe structuur van het geheel problematisch. Na gemeenschappelijk overleg van hun bestuursorganen verkozen de drie zuster-instellingen ieder hun eigen weg te gaan.

III. DE LEIDING VAN DE STICHTING NA JEAN WILLEMS
Na 1970 volgde er een nieuw regime van leiding, waarbij achtereenvolgens de rectoren van de zes grootste universiteiten het mandaat van voorzitter waarnamen voor de korte periode van één jaar, hierin bijgestaan door een Secretaris-Generaal, met name de heer Marcel Grosjean. Dit regime duurde negen jaar. De beurtrol van het voorzitterschap verliep als volgt:

1970-'71: Prof. Marcel DUBUISSON (ULg)
1971-'72: Prof. Pieter DE SOMER (KULeuven)
1972-'73: Prof. André JAUMOTTE (ULB)
1973-'74: Prof. Aloïs GERLO (VUB)
1974-'75: Mgr. Edouard MASSAUX (UCL)
1975-'76: Prof. André DEVREKER (RUG)
1976-'77: Prof. Maurice WELSCH (ULg)
1977-'78: Prof. Pieter DE SOMER (KULeuven)
1978-'79: Mgr. Edouard MASSAUX (UCL).
 

               

De beperkte duur van het mandaat liet de voorzitters niet toe een beleid te voeren op lange termijn. In 1979 opteerde de beheerraad voor een meer stabiele structuur inzake leiding. Voor de eerste periode 1979-1982 werd volgens het nieuwe regime Baron André Vlerick aangesteld als voorzitter. Hij werd voor de dagelijkse leiding en voor het financiële bestuur bijgestaan door een Gedelegeerd bestuurder, met name Prof. Henri Vander Eycken. Vanaf 1982 tot 2001 werd het voorzitterschap waargenomen door Baron Gilbert de Landsheere met professor Louis Baeck als Gedelegeerd bestuurder. Deze stabiliteit van de leiding schiep de nodige randvoorwaarden voor een gezond financieel en functioneel beleid. Dankzij de dynamische leiding van professor Louis Baeck en medewerkers werden de Stichting en de Club vernieuwd en gemoderniseerd met respect voor de historische traditie.

         

De sterk gewijzigde organisatie van het universitair onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in België maakte een aanpassing van de statuten noodzakelijk. Prof. Baeck nam hiertoe het initiatief en legde een voorstel tot grondige vernieuwing van de statuten voor aan de Raad van bestuur. Een wijziging van de samenstelling van de Raad van bestuur drong zich eveneens op om een actieve betrokkenheid van de universitaire instellingen enerzijds en de Belgian American Educational Foundation anderzijds te realiseren.
Sedert 2001 heeft een nieuwe ploeg het stuur overgenomen. De huidige voorzitter is Prof. Jacques Willems en de Gedelegeerd bestuurder de heer Eric De Keuleneer.

    

In de loop van haar bestaan heeft de Universitaire Stichting een traditie opgebouwd van ideologisch pluralisme en van communautaire verdraagzaamheid inzake taal en cultuur. De statuten formuleren hierover zeer duidelijke krachtlijnen:
"De Universitaire Stichting proclameert geen eigen politieke en ideologische doctrine. Zij verleent haar steun aan geleerden, aan navorsers en aan studenten op basis van hun verdiensten, dit zonder onderscheid van geloofsovertuiging, van maatschappelijke opinie, van moedertaal, van het vormingsinstituut waarvan zij komen, waartoe zij behoren of in de toekomst wensen te behoren."
In ons multicultureel land waar het wederzijds begrip voor de specifieke eigenheid der Gemeenschappen een postulaat is voor eenheid-in-diversiteit, vervult deze traditie van openheid een zeer voorname rol.